Onderstaande tekst is geschreven door Renske van der Waal. Renske is een creatieve duizendpoot en schrijft onder andere korte verhalen.
De zee
In een zucht van verlangen ademde de zee een golf uit over het klamme zand. De schuimkraag als een grens tussen droom en realiteit. Tot nog toe, was het altijd een gegeven geweest. Strand was er gewoon. Nu, daarentegen ontstond er een vreemd soort honger. De zee vroeg zich steeds vaker af wat er lag achter die gele glooiende vlaktes, kliffen en groene strepen aan de horizon. Binnen deze mijmeringen was zij zo bewust geworden van de begrenzing om haar heen. Het strand, een scheidingslijn die na duizenden jaren begon aan te voelen als een gevangenis.
Veel liever had zij de vrijheid geproefd van een reiziger op het land. Een zeeman, over de groene vlaktes, van gras en bos. De honger naar inzicht in deze mysterieuze wereld maakte wel dat ze zo nu en dan hele duinen opslokte. Ze overstroomde het land en kaapte het soms, om het brak en verdort door het zout achter te laten. Maar dit was toch een andere beleving ze zou niet een kunnen worden met de landwezens, zoals de vissers een konden worden met haar, de zee. Ze benijde de zeemannen, die met haar konden samen leven, zonder haar te verwoesten. Hoe zou zij het land kunnen betreden zonder verwoesting aan te brengen? Ze wist het ze zou het krab vragen.
Krab
Dansend schoten mijn poten over het zand. Het deerde me niet dat ze soms diep wegzakte. Ritmisch en behendig, wisselde ik het zand in voor de rotsen van de pier en andersom. Soms schuilend onder een stuk steen, zeewier of drijfhout. De zee kuste me nog een keer gedag alvoor ik aan mijn missie begon. Ze tilde me op en zette me op mijn rug af. Zucht, één van de misgenoegen aan krab zijn bromde ik in gedachten, op je rug belanden en niet meer overeind kunnen.
Kwetsbaar en overgeleverd aan wat komen gaat. Ag,… de zee had het goed bedoeld en geïrriteerd maakte ik aanstalten om me om te draaien. Nog voor ik me onhandig had weten te keren, deinsde de horizon op een zeer angstaanjagende wijze, op en neer! Een afgrijselijke kreet drong diep door tot in mijn pantser. Een mensen meisje gilde, terwijl een mensen jongen met mij plagend achter haar aanrende.
Ik mocht blij zijn dat mijn pantser goed vast zat, anders was ik bang geweest dat ik het misschien had verloren. Zelfs de zee, had mijn nog niet eerder zo heen en weer geslingerd. Ik wist niet dat krabben misselijk konden worden, maar ow wat was ik misselijk! Gegil werd afgewisseld met speels gelach, maar het klonk voor mij niet minder zorgwekkend op deze zwoele zomer dag. De warme lucht streelde mijn pantser en ik voelde hoe snel ik opdroogde. Ik snakte naar adem … lucht … zo droog … zo droog, bijna verloor ik mijn bewust zijn. Ik schrok op toen ik het warme water raakte.
Snel zocht ik naar een schuilplaats, maar die leek er niet te zijn in deze vreemd ogende gladde rotswanden. De ruimte was beperkt en later leerde ik dat deze aparte rotsspleet door mensen een emmer werd genoemd. Het water was er aanzienlijk warmer dan de zee en zelfs de plasjes tussen de rotsen op de pier. Andere krabben vonden dat vaak fijn, zulk warm water, maar ik kon er maar niet aan wennen.
Vaak waren er minder schuilplaatsen voor meeuwen of spelende mensen kinderen. Als er dan al verstopplekken waren, dan waren ze vaak al bezet door grotere stoerdere krabben. Mijn pantser was niet enorm, maar ook niet lelijk en dat hield ik voor nu maar liever zo. Het warme water maakte me suf, ik hoorde het gezin op de achtergrond praten en ik deed mijn uiterste best goed op te letten, maar desondanks miste ik hele flarden van het gesprek.
Ik had beloofd aan zee, om haar verslag uit te brengen, van mijn belevingen op het strand. Ik ving stukken op als: lieverd je bent knalrood, je moet je insmeren … stilte … kom maar hier, dan doe ik het voor je. Later schrok ik op van een luide kreet: JAAA ijs!!! Maarrrrr eerst spullen pakken! Begin maar met het speelgoed en dan de krab terugzetten.
Een grote hand graaide uit het niets in het water, paniekerig zocht ik naar een uitweg maar die was er niet. Tot mijn verbazing lagen er nu ook schelpjes op de bodem en zelfs een zeester, wij allen versuft door de warmte. Hierdoor vonden we het minder erg zo op elkaar te zitten, al zouden we er zelf niet voor kiezen. Ik ben dan toch flink diep weggezakt, betichte ik mezelf. Ik vond het jammer dat ik zee teleur moest stellen.
Mijn lot lag in mensenhanden en dat liep zo nu en dan behoorlijk verkeerd af. Ome kra was zo ook verdwenen en zo ook mijn zus rab, ondanks dat ze toch 1 van de snelste was van onze geboorte. De hand verdween uit de strak blauwe lucht net zo abrupt als hij was gekomen, met een jengelende stem: Noooouuuuhaaauw, ik wil nog niet weg!!! Nu moet je even goed luisteren, zij een zwaardere stem, ik voelde het water zelfs subtiel trillen. Je pakt je spullen en snel een beetje, anders geen ijs. Opnieuw stilte met op de achtergrond het grommel van spullen en uitkloppen van een handdoek. Het water in de emmerrotsspleet wiebelde plots ruig heen en weer. De schelpen en ik wiegde zacht mee, de zeester lag vastgeklampt. Hou de emmer goed recht schat tot je diep genoeg bij het water bent. Langzaam en enigszins klungelig, kieperde het mensen meisje de emmer steeds verder scheef.
Onzeker wat komen zou, dribbelde ik dieper de emmer in, waar nu het meeste water zat. Het waterpeil daalde echter snel en ik voelde de stroom aan me trekken. Toe maar, zei ze met een zachte stem, bijna liefdevol. Het klonk bijna zangerig en even zoet als de zomerse avondbries die ligt op kwam zetten. Op dat moment was ik nog te geschrokken om hierbij stil te staan en toen ik het koudere zeewater in tuimelde, zocht ik gauw mijn heil.
Voor de rest van mijn leven zou ik ver van mensen blijven, maar me geregeld verbazen hoe mensen het ene moment zo schel konden klinken en dan zo teder. Dit vertelde ik ook aan zee. Eerst glitterde en schitterde ze die avond extra prachtig onder de zonsondergang, zoals in geen tijden. Maar ik merkte gauw aan haar dat mijn verhaal haar verlangen niet bevredigde. Onstuimig en onvoorspelbaar, dat kon de zee ook zijn, dus wat bracht de zeelieden DAN WEL terug aan land? Het liet haar niet meer los. Ik kommerde me vooral over zouten zaken zoals mijn nieuw verworven, schuilsteen. Trots verjoeg ik krabben, die een kleiner pantser hadden dan ik.
De meeuw
Voor het eerst in haar leven, voelde de zee zich klein. Ze lag in haar eigen schaal, net zoals een weekdier zich in zijn schelp vertoefde. Schuilend in onwetendheid. Hoe groot ze ook was, nu kwam het besef onderdeel te zijn van een groter geheel en DAT, maakte haar klein.
Onstuimig tuimelde de golven over elkaar, in een nerveuze branding. Als je niet beter zou weten zou je denken dat de scherpe pieken trachten boven elkaar uit te reiken. De ene nog hoger dan de andere, in de hoop over de dijk heen te kunnen kijken. Als bijna van een hondsdolle werden de bruisende witte schuimkoppen, meters lang gegrepen door de stugge wind, om later bijna sissend terug in de massa te verdwijnen.
IJlend vroeg de zee aan meeuw, meeuw jij hebt vleugels, vertel mij. Vertel mij wat je ziet daar, achter de glooiingen van het zand, waar mensen naar toegaan! Ik moet het weten, ik zal je met oneindig veel vis belonen en je kroost met rust laten. De meeuw, maakte een flauwe bocht en vertrok richting land als blijk van akkoord. Met een paar krachtige slagen, …daar was het land al, een duin, een tweede duin, een kleine struik, het helmgras maakte plaats voor steeds groter wordende bomen.
Het waren bomen zoals je aan zee ziet, met een stugge bast en soms in een duidelijke richting gegroeid door de sterke wind… Toch hielden ze jarenlang stand, bedacht de meeuw met ontzag. Ze boden schuilplekken tegen zon, wind en zelfs regen voor vele vogels, die er daarom graag nesten bouwden.
Hoewel meeuw nog kilometers vloog, was dat eigenlijk het enige echte wat hij terug wilde geven aan Zee. Hij zag hoe mensen in blokkige rare nesten woonden. Voor hem, waren huizen even goed bomen en met dat besluit keerde hij terug naar Zee en vertelde over de standvastigheid en veiligheid dat het land boot voor het jonge mensen kroost. Ze dronk de informatie gretig en aandachtig als een spons. Meeuw die zich thuis voelde bij zowel zee als land, legde haar uit, dat de onvoorstelbaarheid van zee, het land versterkte in zijn stabiliteit.
Andersom, was de saaiheid van het land, wat de zee zo mysterieus maakte. Waren er niet ettelijke liederen en volksverhalen die men over Zee vertelde? Zee, lachte, dit was zeker waar, ze had haar speelse trekjes en haar streken. In stilte nam ze echter wel voor, meer mensen terug te laten keren, want ook al betekende een mensenleven voor haar niet veel, blijkbaar zij onderling voor elkaar meer dan ze had gedacht. Sindsdien genoot Zee aanzienlijk meer van de aanblik van lange strandwandelingen, spelende kinderen en het mooiste van al, ze voelde zich erbij betrokken, generatie op generatie.